top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverCarolien van Bergen

Op jezelf

Bijgewerkt op: 2 apr. 2021

Wie ben ik in als ik mijn vrienden niet meer mag zien, niet naar de kapper kan, als ik medemensen op een diep niveau moet wantrouwen? Ben ik nog wel mezelf in een anderhalve-metersamenleving? Anders dan sommigen geloven, is mijn identiteit geen onveranderlijk vast gegeven.

Onze identiteit wordt gevormd door onze ervaringen en is daarom permanent aan verandering onderhevig, schreef William James in 1890. 'Het zelf is alles wat ik het mijne kan noemen, in materiële, sociale en spirituele zin'. Dat begint bij mijn lichaam, maar ook mijn naam, mijn huis, mijn bezittingen, mijn familie, zelfs mijn kapsel vallen onder wat James het materiële zelf noemt. Het omvat veel, en lang niet voor iedereen hetzelfde. Je kunt wat geringschattend doen over het belang van haar, totdat je coronakapsel je iedere dag weer confronteert met een spiegelbeeld waar je jezelf niet langer als jezelf voelt. Zo zie ik er niet uit, denk je. Dit ben ik niet.


James' criterium is eenvoudig: zodra je een sterke emotie voelt bij de aantasting van een aspect van 'jezelf', weet je: dit ben ik, dit hoort bij mij. Dit is belangrijk voor mij. Dit maakt wie ik ben. Juist door de corona-maatregelen die in ons gewone leven ingrijpen, merken welke aspecten van ons leven we als 'van ons' beschouwen. Kom niet aan míjn lichaam (laat me sporten, bevrijd me van mijn coronavetjes, maar ook: zorg dat ik niet ziek word), mijn baan (en mijn vertrouwde werkplek), mijn haar. Ik was blij toen ik weer naar de kapper mocht.


Onze identiteit wordt echter uit meer dan dat opgebouwd. Ook de erkenning en herkenning door anderen, oftewel het sociale zelf, maakt wie we zijn.

Iemand heeft net zoveel sociale zelven als er individuen zijn die hem herkennen en een beeld van hem meedragen in hun hoofd (William James).

Wij geven elkaar een identiteit en bestaan in en dankzij de ander. Allereerst in onze geliefde en onze naasten. Maar een paar duizend jaar civilisatie heeft geleid tot samenkomsten op pleinen en markten, op stations en in stadions, in scholen en kerken. Daar vormt ons sociale zelf zich in de collectiviteit van de gedeelde ervaring – je bent erbij, samen met anderen. Hier word je herkend als mens, misschien anoniem, maar je bent niet alleen. Hier wisselen we beelden van elkaar uit. Ook hier wordt het sociale zelf gevormd en gevoed.


In coronatijd zijn we van die bronnen afgesneden: we mogen geen fysieke troost zoeken of troost bieden. Terrassen, restaurants en sportscholen worden als gevaarlijke plekken voorgehouden. Een onschuldige wandeling gaat gepaard met ontwijkende blikken van anderen, gedrag dat passend is bij het vermijden van gevaar, maar dat nu maakt dat we zelfs in het openbare leven uit elkaars zicht verdwijnen. We leren de ander te wantrouwen als potentiële virusdrager. Daarmee vervaagt beetje bij beetje ons sociale zelf, dat normaliter tot stand komt in de gedeelde, vanzelfsprekende erkenning van elkaar in al dan niet bewust gezochte ontmoetingen. De beelden van onszelf in de hoofden van de anderen verkruimelen en onze sociale identiteit erodeert. Het gaat geleidelijk, maar na enkele maanden begint het voelbaar te worden dat we niet alleen afgesneden zijn van familie of van onbekenden, maar dat we daardoor zelf ook niet langer bestaan voor die ander.


De aantasting van het sociale zelf in coronatijd wordt niet sterker zichtbaar dan bij het bekijken van pre-coronabeelden van zingende mensen bij popconcerten en voetbalwedstrijden. Het is schokkend ontroerend de opgeheven armen te zien, de open en ontspannen, haast kinderlijke blik. Het vertrouwen in de medemens is zonder enig voorbehoud. Dicht op elkaar gepakt nemen mensen elkaar op in een sociale identiteit waarvan ze zich nauwelijks bewust zijn, totdat het verboden werd en verbazing wekt. Applaus voor zorgpersoneel of ontmoetingen op afstand tussen enthousiaste liedjeszangers en bewoners van verzorgingstehuizen zijn slechts schamele pogingen ons eigen en andermans sociale zelf te redden.

Het meest aangrijpende voorbeeld van de aantasting van het sociale zelf ligt ook in de verpleegtehuizen: de wanhoop van familieleden die hun kwetsbare vader of moeder niet meer mogen bezoeken. Zij zien hoe deze letterlijk wegkwijnt zonder sociaal contact. Het materiële en spirituele zelf van de meest kwetsbaren zijn niet zelden al langere tijd aan het vervagen - de vertrouwde omgeving is ver te zoeken, de oude spulletjes al lang bij de kringloop gebracht; de gewoontes van vroeger overbodig en het geheugen vol gaten. Maar door regelmatig bezoek kunnen de familieleden steeds opnieuw een beeld van hun vader of moeder in hun hoofd opslaan en hiermee ook het sociale zelf van hun oude ouders levend houden. Omgekeerd krijgen ook de ouderen door bezoek de kans om de beelden van hun kinderen in hun hoofd te blijven bewaren. Het doorsnijden van deze band is een wrede verstoring van het sociale zelf, hoe noodzakelijk de bezoekbeperking ook leek te zijn.

Ook jongeren trotseren met opstandige volharding de regels rond samenscholing en blijven elkaar ontmoeten in parken alsof hun leven ervan afhangt. Dat is in zekere zin ook zo: zij voelen maar al te goed dat hun identiteit wordt gevormd in wederzijdse erkenning. In hun leven is het sociale zelf dominanter dan het materiële of spirituele zelf. Zonder de ander geen zelf!


Anders dan de jongeren die ik avond aan avond samen in het park zie zitten, heb ik genoeg levensjaren achter de rug om dat deel van mijzelf te blijven voeden dat William James het spirituele zelf noemt: de som van onze gewoonten en karaktertrekken. Ook dit wordt gevormd door ervaringen, al voelt het als een stabieler deel van onszelf, een 'innerlijke citadel'. De oproep van psychologen zoveel mogelijk onze gewoontes vol te blijven houden, is een manier om jezelf niet kwijt te raken. Maar ik zie er naar uit om uit de muren van mijn beschutting te breken en weer mens tussen de mensen te worden. Ik wil de ander weer kunnen vertrouwen en ik wil dit doen zonder erbij stil te staan. Ik zie ernaar uit mijn eigen sociale zelf uit te breiden, door weer eens in het hoofd van een onbekende te belanden, al is het alleen maar omdat ik tegen hem aan bots bij een zomers concert. Ik zie je graag.



67 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
bottom of page